Verhalen van Chodzjali Ooggetuigen
Rode Sneeuw

Rode Sneeuw

Verhaal van Valeh Sahib Huseynov:

Chodzjali is mijn huis. Daar ben ik geboren. Ik heb een leuke kindertijd en jeugd gehad samen met mijn familie, in open en wondermooie natuur van Chodzjali. In 1988 begonnen de Armeense bevolking Karabakh voor zichzelf te claimen. Het Russische leger kwam in Karabakh. Samen met de Armenen doorzochten de Russen onze huizen. Alle wapens, zelfs geweren om mee te jagen, werden afgepakt en voor onze ogen aan de Armenen gegeven. De situatie werd steeds kritieker. Het was moeilijk om naar de andere steden te reizen. Eind 1991/ begin 1992 ging steeds slechter. In December 1991 werd het dorp Mesheli, een dorp dichtbij Chodzjali, aangevallen en de mensen moesten vluchten. Veel bewoners werden gedood en sommige zelf gemarteld. 

Alle wegen naar Chodzjali waren toen al geblokkeerd. In februari 1992, was Chodzjali al 4 maanden in blokkader. We hadden geen verbinding met de rest van het land. Het was heel moeilijk voor ons gezin, we wisten niet waar we heen moesten gaan vanuit ons thuis. De stad werd elke dag beschoten. Deze beschietingen werden steeds zwaarder en zwaarder. Toen was het opeens 2 dagen rustiger. Na 18:00 observeerden we veel Armeense auto’s die naar de bergen toe reden en steeds dichterbij kwamen. We hadden echter geen enkel idee wat er aan de hand was en wat ons te wachten stond. In de avond van 25 februari 1992, rond 22:30 begonnen tegelijkertijd zeer zware beschietingen van alle richting. De stad wordt met rakketten en zwaar geweervuur bestookt. Tanks en ander zwaar materieel komt de stad binnen rollen. 

De zware beschietingen van de stad Chodzjali in de nacht van 25 op 26 februari 1992 bereikten omstreeks 23.00 uur een hoogtepunt. Samen met mijn vrouw Saadat, die toen bijna 4 maanden zwanger was, zagen we geen andere uitweg dan te vluchten. Er waren al straatgevechten in de stad. We zijn naar mijn oom toegerend en samen met mijn oom Zakariyya Guliyev, zijn vrouw Shura, hun zonen Akbar, Taleh, hun kleinkinderen Sevinj en Samir, begonnen we te vluchten in de richting van Askeran, eind Chodzjali bij de Qarqar rivier. Daarna wilden we door het Ketik bos richting Agdam gaan. We zagen veel mensen die de rivier wilden oversteken. Ik heb veel mensen geholpen om de rivier over te steken. Elke keer dat ik naar de andere kant van de rivier kwam, met het idee om mijn vrouw te helpen, vroeg ze me eerst iemand anders te helpen. Op het eind was ze was de enige aan die kant van de rivier. Eindelijk heb ik haar geholpen en ik was moe van al hetgeen daarvoor. Toen we aan de andere kant van de rivier aankwamen, ben ik even gestopt. Ik was zo moe en dat we besloten even te stoppen en te rusten. Om ons heen zag ik veel mensen die gewond waren, of dood waren. Sommige konden niet meer lopen omdat hun benen bevroren waren. Er waren vele gewonden. De witte sneeuw was rood gekleurd van het bloed. 

Zelf hier waren we omringd door Armeense gewapende mannen. We hebben een plek gevonden om te verstoppen. Samen met een jonge man zijn we een berg opgeklommen om te checken of het veilig was in de richting van Shelli. Samen met mijn vrouw hebben we de mensen in de juiste veilige richting gestuurd. Bij Shelli zouden mensen vanuit Agdam deze Chodzjali bewoners opvangen en verder helpen. Met diezelfde jonge man ben ik achtergebleven om de veiligheid te bewaken en we zijn achter hen aangekomen. Toen we in Shelli aankwamen, heb ik mijn vrouw niet kunnen vinden. Ik werd verteld dat mijn vrouw niet kon meekomen en dat ze is achtergebleven. Daarom ben ik weer dezelfde afstand teruggelopen om mijn vrouw te zoeken. 

Ik vond mijn vrouw op de plek waar ik haar had achtergelaten. Er waren nog 13-15 vrouwen en kinderen bij haar. We waren nog steeds omringd door Armenen en die wisten waar we waren. Ze beschoten onze beschermplek. Bewegen was nog moeilijker dan eerder. Toen we de weg tussen Shelli en Dahraz bereikten, omsingelden de Armeniërs ons en openden ze het vuur. Bij ons waren Salim, Durdana, Saida, Elshad en nog ongeveer 13-14 inwoners van Chodzjaly, van wie ik de namen nu niet meer weet. We probeerden kruipend te ontsnappen. 

Op eens hoorde ik mijn vrouw ’s schreeuw, ze werd geraakt. Ik heb haar in mijn armen genomen, met afschuw en pijn in haar ogen. Bloedend heeft ze mij en deze wereld verlaten. Mijn vrouw stierf als gevolg van de schotwond. Ik wilde het lichaam van mijn geliefde niet achterlaten. Ik hield haar vast in mijn armen. Ik weet niet hoelang ik daar, in de donkere nacht, met haar dode lichaam in mijn armen ben gebleven.Met haar in mijn armen werd ik gevangengenomen en gedwongen haar daar achter te laten. Een van de vreselijkste momenten van mijn leven.

Op 26 februari 1992 brachten de Armenen ons naar Askeran. Onderweg duwden ze ons in het koude water van de rivier de Gargar in. Ze plaatsten ons rond 10.00 uur in het politiebureau van Askeran met 13-14 mensen. Daar scheidden ze de vrouwen van de mannen en begonnen ze te slaan. Ik herinner me Elkhan, Natiq, Salim, Vasif (nu dood), Ilgar, Saadat (nu dood), Intizam en Mehman, die in mijn cel werden vastgehouden. In elke cel werden ongeveer 15-20 gijzelaars vastgehouden. Die avond gaf Karo, die het hoofd was van de afdeling Brandpreventie van dat politiebureau en die de andere Armeniërs aanvoerde, het bevel Elkhan, Salim, Huseyn, Natiq en mij in de cel te gooien en ons wreed te slaan met lopen hun machinegeweren, stoelpoten en stokken. Ook uit de aangrenzende cellen werd geschreeuw gehoord. We realiseerden ons dat de Armeniërs de vrouwen, die daar werden vastgehouden, sloegen, verkrachtten en mishandelden.

Op 28 februari 1992, omstreeks 16.00-17.00 uur, brachten ze mij en Elkhan naar een cel die was ontworpen voor Karo’s martelingen. Ze trokken mijn nagel uit mijn duim en braken toen mijn vingers. Tijdens de martelingen verloor ik verschillende keren het bewustzijn. Ze dachten dat ik ook in het verzet zat en een machinegeweer had. Toen kwam een Armeen met mijn foto’s van een bruiloftsfeest waar ik muziek speelde. Dit verergerde de haat van Karo de nog meer. Ze gingen mij nog meer martelen zodat ik nooit meer Karabakh muziek zou kunnen spelen op een bruiloft. 

Op 1 maart kwamen Karo en enkele andere Armeniërs de cel binnen en sloegen iedereen. Volgens de instructies van Karo stak een Armeniër zijn mes in de borst van Elkhan, maar niet erg diep, dus Elkhan stierf niet. Twee uur later nam Karo Elkhan, Natiq en 2 andere personen (ik weet hun namen niet meer) ergens mee naartoe en ik weet niet wat er daarna met hen is gebeurd. Toen hoorde ik dat Karo Salim, Huseyn, Araz, Vasif uit de cel had gehaald en neergeschoten. Die dag rond 20.00 – 21.00 uur, toen hij ons weer meenam om te mishandelen, schoot hij een persoon neer die Faiq heette. Deze mishandelingen gingen zo dagen achtereen door.

Door een wonderlijke spelling van het lot heb ik de martelingen kunnen doorstaan en werd ik onderdeel van een gevangen ruil. Op 22 maart 1992 brachten ze me terug naar de Azerbeidzjaanse kant en ruilden ze voor 3 Armeniërs.

Het lichaam van mijn geliefde, dat ik achterliet met zoveel pijn in mijn hart is begraven toen ik nog 27 dagen in gevangenschap zat. Hetgeen ik die nacht heb meegemaakt, het verlies van mijn geliefde, het achterlaten van haar lichaam en de martelingen die ik daarna heb meegemaakt en gezien hebben mij nooit meer verlaten. Ik leef nog constant in de nachtmerrie van die nacht van Chodzjali waar ik rode sneeuw heb gezien.

Verhalen van Chodzjali Ooggetuigen